Kroketje van bloedworst met appeldip en mosterd

Week de gelatineblaadjes minstens 20 min in koud water.

Smelt 2/3 boter in een kookpot en roer 1/3 bloem eronder. Laat enkele min drogen op een zacht vuur. Giet de melk erbij en breng al roerend aan de kook.

Pel de bloedworst en snij in stukken. Voeg toe aan de melk en roer tot een mooi geheel.

Pel de ui en snij fijn. Stoof de ui aan en voeg toe aan het bloedworstbeslag. Doe de rozijnen er ook bij. Kruid met peper en zout en voeg de uitgeknepen gelatineblaadjes toe.

Giet het beslag in een schaal met boterpapier onderaan en laat opstijven in de koelkast. Je kan dit perfect de dag voordien doen.

Doe het paneermeel in een mengkom. Doe de rest van de bloem in een 2de kom. Breek de eieren in een 3de mengkom en roer los met een klopper. Kruid de eieren met peper en zout.

Snij het bloedworstbeslag in stukken, zoals een kroket. Plaats ze in de schaal met bloem. Schud met de schaal en zorg dat alle kroketten een dun jasje bloem krijgen.

Rol de bebloemde kroketten (in kleine aantallen) door het eimengsel. Zorg ervoor dat het volledige oppervlak van elke kroket een laagje ei krijgt.

Rol de kroketten vervolgens door het paneermeel. Let erop dat er overal een laag van de kruimels rond kleeft.

Schil de appelen en snij in blokjes. Doe de appelen in een kookpot met een scheutje water, suiker en 1/3 boter. Gaar op een zacht vuurtje met deksel tot de appelen gaar zijn.

Mix het geheel en breng op smaak met witte wijnazijn, peper en zout en een een beetje graantjesmosterd. Laat afkoelen.

Bak de kroketten 2 à 4 min in een friteuse op 175°C.

Leg de kroketten op een schaal en serveer met de dip.